Als ik zeker weet dat iedereen in de groep zelfstandig zijn of haar sommetjes aan het maken is, ga ik in de hoek van de klas op een krukje zitten en spreek ik zacht een jongensnaam uit. Hij kijkt meteen in mijn richting, samen met nog een stuk of drie anderen. Ik wenk hem met mijn vinger. De anderen kijken snel weer naar hun schrift, dat uit opluchting plots heel boeiend is geworden. De jongen komt naar mij toe, zijn blik uit voorzorg nu al schuldbewust. Ik gebaar naar het krukje dat ik voor mij heb klaargezet. Hij gaat zitten. Opzettelijk laat ik een korte stilte vallen voordat ik het woord neem.
Luppi, ik hoorde iets heel vervelends. Zijn blik is nog steeds schuldbewust, maar er flikkert nu ook iets anders in zijn ogen, iets dat zich afvraagt wat ik gehoord heb en hoeveel. Luppi, ik hoorde dat jij Melike in de pauze hebt uitgescholden. Luppi kijkt naar de grond, naar zijn voeten die als bij een verlegen stripfiguurtje met de tenen naar elkaar toe gekeerd staan. Melike vertelde mij welk woord jij naar haar hebt geroepen en daar ben ik, moet ik je eerlijk zeggen, wel een beetje van geschrokken. Is dat zo, Luppi, heb jij dat woord naar Melike geroepen?
Luppi slikt alsof hij een behangrol probeert weg te werken. Dan, schor en onsamenhangend, begint hij mompelend aan zijn verweer. Maar zij… En toen deed zij… Want zij…
Nee Luppi, we hebben het nu over jou. Niet over Melike, daar praat ik zometeen nog eventjes mee. Wat ik nu wil weten is of jij dat hele nare woord tegen haar hebt geroepen. Nou? Luppi?
Luppi knikt.
Kijk me eens aan, jongen, zeg ik terwijl ik me alvast voorbereid om Luppi eens te trakteren op een indringende leerkrachtenblik. Kijk me eens aan en vertel me eens; heb jij Melike uitgescholden voor teef? Luppi’s onderlip en kin beginnen nu te trillen en nogmaals knikt hij bevestigend. Dan denk ik dat je wel weet wat je zometeen moet doen, Luppi, want dit ben ik niet van je gewend. Ik schrik hier een beetje van. Wat is nu verstandig om te doen?
Sorry zeggen, borrelt er uit het verslagen figuurtje omhoog. Dat lijkt me een heel goed plan, zeg ik, en laat ik zulke dingen niet meer over jou horen, Luppi. Hij schudt zijn hoofd zachtjes heen en weer. Ga maar weer naar je plek, zeg ik en kijk hoe Luppi, onder de spiedende blikken van Melike en zijn andere klasgenootjes weer achter zijn bureautje plaatsneemt.
Die middag rijd ik naar huis als bij de rotonde tussen Speuld en Nieuw-Milligen een kleine, zilverkleurige Daewoo Matiz met een rotvaart voor mij langs de N302 opschiet. Boos schud ik met mijn vrije hand. DOMME SUKKEL! LUL! schreeuw ik hard tegen het verdwijnende autootje. Ik zie mijn verwilderde blik in de binnenspiegel en ben blij dat ik vóór ik die middag de schooldeur achter mij dichtdeed, mijn beroepshouding in mijn postvakje had gelegd.