 |
Mensen en/of dingen beschrijven met bijvoeglijke naamwoorden |
 |
Mensen en/of dingen met elkaar vergelijken door middel van bijvoeglijke naamwoorden |
 |
Bijwoorden: extra informatie geven over een werkwoord, bijvoeglijk naamwoord, een hele zin of een ander bijwoord |
 |
Is het een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord? |
 |
Tellen met hoofdtelwoorden |
 |
Een volgorde aangeven: rangtelwoorden |
 |
De datum zeggen en/of schrijven |
 |
The, a, an: lidwoorden |
 |
There / Their / They’re |
 |
Iets of iemand aanwijzen: aanwijzende voornaamwoorden |
 |
Naar iets of iemand verwijzen: betrekkelijke voornaamwoorden |
 |
Zeggen dat iets van iemand is: bezittelijke voornaamwoorden |
 |
Wie is het?: persoonlijke voornaamwoorden |
 |
Een vraag stellen met vraagwoorden |
 |
Eén of meer: meervouden van zelfstandige naamwoorden |
 |
Is het te tellen of niet? |
 |
Weinig: a little of a few? |
 |
Veel: much, many of a lot of? |
 |
Some of any? |
 |
Woorden die een relatie aangeven met een ander woord in de zin: voorzetsels |